Orgelspel Welkom en mededelingen Intochtslied Psalm 118:9 Bemoediging en groet Zingen Lied 218:1,3,5 Smeekgebed Beantwoord met lied 558:1,2,3 Moment met de kinderen We luisteren het liedje ‘Hosanna, Hosanna’ van Elly en Rikkert
https://www.youtube.com/watch?v=eOlpUzMl5fI&t Gebed Schriftlezing: Johannes 12: 12-19 De volgende dag was er al een grote menigte in Jeruzalem voor het feest. Toen ze hoorden dat Jezus ook zou komen, haalden ze palmtakken en liepen ze de stad uit, Hem tegemoet, terwijl ze riepen: ‘Hosanna! Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer, de koning van Israël.’ Jezus zag een ezel staan en ging erop zitten, zoals geschreven staat: ‘Vrees niet, vrouwe Sion, je koning is in aantocht, en Hij zit op een ezelsveulen.’ Zijn leerlingen begrepen dit aanvankelijk niet, maar later, toen Jezus tot majesteit verheven was, herinnerden ze zich dat dit over Hem geschreven stond, en dat het zo ook gebeurd was. De mensen die erbij waren geweest toen Hij Lazarus uit het graf riep en uit de dood opwekte, waren van die gebeurtenis blijven getuigen. Daarom ging de menigte Hem tegemoet; ze hadden gehoord dat Hij dit teken had verricht. En de farizeeën zeiden tegen elkaar: ‘Je ziet dat we niets bereikt hebben: kijk maar, de hele wereld loopt achter Hem aan.’
Zingen lied 550: 1,2,3 Preek Zingen lied 556: 1,2,3,4,5 De kinderen komen terug. Zingen met de kinderen: “Gezegend is Hij, die komt in de naam van de Heer”
Dankgebed, voorbeden en Onze Vader Collecte Zingen Psalm 92:1,7 Zegen
Voorganger: Ds. mevr. Gonja van ’t. Kruis, Alphen ad Rijn Organist: Dhr. Martijn van der Weert Ouderling: Dhr. Robert Verhallen Diaken: Mevr. Margreet van Koert
Orgelspel Welkom en mededelingen intochtslied/ Psalm 43, 1en 3 Stil gebed Votum en Groet Inleiding op de dienst Gebed om ontferming Zingen Lied Psalm 43, 5 Gebed bij de opening van het Woord Zingen Kinderlied 935
( Kinderen gaan naar nevendienst zij komen naar voren om de lamp mee te nemen ) Schriftlezing(en) Lezing: Psalm 118: 19-29
11819Open voor mij de poorten van de gerechtigheid, ik wil binnengaan om de HEER te loven. 20Dit is de poort die leidt naar de HEER, hier gaan de rechtvaardigen binnen. 21Ik wil U loven omdat U antwoordde en mij redding bracht. 22De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden. 23Dit is het werk van de HEER, een wonder in onze ogen. 24Dit is de dag die de HEER heeft gemaakt, laten wij juichen en ons verheugen. 25Ach HEER, red ons toch, HEER, geef ons voorspoed. 26Gezegend wie komt in de naam van de HEER. Wij zegenen u vanuit het huis van de HEER. 27De HEER is God, Hij heeft ons licht gebracht. Vier feest en ga met groene twijgen tot aan de hoorns van het altaar. 28U bent mijn God, U zal ik loven, hoog zal ik U prijzen, mijn God. 29Loof de HEER, want Hij is goed, eeuwig duurt zijn trouw.
Zingen Lied 632 Lezing Matt. 5:1-9 Bergrede 51Toen Hij de mensenmassa zag, ging Hij de berg op. Daar ging Hij zitten met zijn leerlingen om zich heen. 2Hij nam het woord en onderrichtte hen: 3‘Gelukkig wie nederig van hart zijn, want voor hen is het koninkrijk van de hemel. 4Gelukkig de treurenden want zij zullen getroost worden. 5Gelukkig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde bezitten. 6Gelukkig wie hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. 7Gelukkig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden. 8Gelukkig wie zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien. 9Gelukkig de vredestichters, want zij zullen kinderen van God genoemd worden.
Zingen Lied 991, 1, 2, 3, 6 en 7 Uitleg en prediking Meditatief orgelspel ( Kinderen komen terug in de kerk, de lamp wordt op zijn plaats gezet )
Bijdrage ZWO Commissie Zingen Lied 939 Geloofsbelijdenis gezongen Lied340B Collecte Dankgebed en voorbede Slotlied 993, 1, 2 en 7 Heenzending en zegen Gezongen Amen
Vanuit de Nieuwkoopse kerkgemeenschap wordt er voor elke geloofsgemeenschap een kaars ontstoken:
Wees een licht voor alle mensen Laat het schijnen om je heen Wees een licht met heel veel warmte Houdt het niet voor jou alleen.
Lied 547: 1, 2, 5 en 6: Met de boom des levens
Met de boom des levens wegend op zijn rug, droeg de Here Jezus Gode goede vrucht. KYRIE ELEISON, WEES MET ONS BEGAAN, DOE ONS WEER VERRIJZEN UIT DE DOOD VANDAAN.
Laten wij dan bidden in dit aardse dal, dat de lieve vrede ons bewaren zal, KYRIE ELEISON, WEES MET ONS BEGAAN, DOE ONS WEER VERRIJZEN UIT DE DOOD VANDAAN.
want de aarde jaagt ons naar de diepte toe, maar de hemel draagt ons, liefde wordt niet moe. KYRIE ELEISON, WEES MET ONS BEGAAN, DOE ONS WEER VERRIJZEN UIT DE DOOD VANDAAN.
Met de boom des levens doodzwaar op zijn rug, droeg de Here Jezus Gode goede vrucht. KYRIE ELEISON, WEES MET ONS BEGAAN, DOE ONS WEER VERRIJZEN UIT DE DOOD VANDAAN.
Psalmlezing: Psalm 130 in beurtspraak van voorganger en gemeente (Vg= voorganger)
130 Vg.: Een pelgrimslied. Uit de diepte roep ik tot u, HEER,
Allen: Heer, hoor mijn stem, wees aandachtig, luister naar mijn roep om genade.
Vg.: Als u de zonden blijft gedenken, HEER, Heer, wie houdt dan stand?
Allen: Maar bij u is vergeving, daarom eert men u met ontzag.
Vg.: Ik zie uit naar de HEER, mijn ziel ziet uit naar hem en verlangt naar zijn woord,
Allen: mijn ziel verlangt naar de Heer, meer dan wachters naar de morgen, meer dan wachters uitzien naar de morgen.
Vg.: Israël, hoop op de HEER! Bij de HEER is genade, bij hem is bevrijding, altijd weer.
Allen: Hij zal Israël bevrijden uit al zijn zonden.
Meditatieve orgelmuziek
Evangelielezing: Johannes 4: 5-15
5. Zo kwam hij bij de Samaritaanse stad Sichar, dicht bij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef gegeven had, 6 waar de Jakobsbron is. Jezus was vermoeid van de reis en ging bij de bron zitten; het was rond het middaguur. 7 Toen kwam er een Samaritaanse vrouw water putten. Jezus zei tegen haar: ‘Geef mij wat te drinken.’ 8 Zijn leerlingen waren namelijk naar de stad gegaan om eten te kopen. 9 De vrouw antwoordde: ‘Hoe kunt u, als Jood, mij om drinken vragen? Ik ben immers een Samaritaanse!’ Joden gaan namelijk niet met Samaritanen om. 10 Jezus zei tegen haar: ‘Als u wist wat God wil geven, en wie het is die u om water vraagt, zou u hém erom vragen en dan zou hij u levend water geven.’ 11‘Maar heer,’ zei de vrouw, ‘u hebt geen emmer, en de put is diep – waar wilt u dan levend water vandaan halen? 12 U kunt toch niet meer dan Jakob, onze voorvader? Hij heeft ons die put gegeven en er zelf nog uit gedronken, en ook zijn zonen en zijn vee.’ 13 ‘Iedereen die dit water drinkt zal weer dorst krijgen,’ zei Jezus, 14 ‘maar wie het water drinkt dat ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat ik geef, zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft.’ 15 ‘Geef mij dat water, heer,’ zei de vrouw, ‘dan zal ik geen dorst meer hebben en hoef ik ook niet meer hierheen te komen om water te putten.’
Meditatie
Aansluitend een moment van stilte
Lied 655, 1, 4 en 5: Zing voor de Heer een nieuw gezang
Zing voor de Heer een nieuw gezang! Hij laaft u heel uw leven lang met water uit de harde steen. Het is vol wond’ren om u heen.
De hand van God doet in de tijd tekenen van gerechtigheid. De Geest des Heren vuurt ons aan de heil’ge tekens te verstaan.
Wj zullen naar zijn land geleid doorleven tot in eeuwigheid en zingen bij zijn wederkeer een nieuw gezang voor God de Heer.
Dank- en voorbeden, stil gebed en het Onze Vader (oecumenisch)
Onze Vader die in de hemel zijt, Uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome, Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel. Geef ons heden ons dagelijks brood. En vergeef ons onze schulden zoals ook wij onze schuldenaars vergeven. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in eeuwigheid. Amen.
Lied 543: Gij zijt in glans verschenen (staande)
Gij zijt in glans verschenen, verschenen voor altijd. Hoe ook in dood verdwenen, ons straalt uw heerlijkheid. Hoe bitter ook de pijnen door ons U aangedaan, Gij blijft in glans verschijnen, ziet ons in glorie aan.
Uw marteling, uw lijden, in aller wereld nood, uw kruisgang door de tijden, uw dagelijkse dood, het straalt voor onze ogen, het glanst uit alle pijn. aan haat en hoon onttogen blijft Gij onz’ glorie zijn.
Gij zijt in glans verschenen, verschenen voor altijd. Gij wilt uw kruis ons lenen als licht van eeuwigheid. Geen ondergang kan dreigen of heerlijk rijst uw beeld en doet ons mee ontstijgen in glans die alles heelt.
Zegen
Allen: Amen
………………………………………………………………………….
Het volgende Avondgebed is op woensdag 29 maart. Aanvang: 19.30 uur
Smeekgebed “Om dat alles roepen we” (voorganger): “Heer ontferm U” (allen in responsiezang)
Lied 657: 1, 2 en 3
Gebed voor de opening van de schriften
Schriftlezing Psalm 103: 8 – 13 8Liefdevol en genadig is de HEER, Hij blijft geduldig en groot is zijn trouw. 9Niet eindeloos blijft Hij twisten, niet eeuwig duurt zijn toorn. 10Hij straft ons niet naar onze zonden, Hij vergeldt ons niet naar onze schuld. 11 Zoals de hoge hemel de aarde overspant, zo welft zich zijn trouw over wie Hem vrezen. 12Zo ver als het oosten is van het westen, zo ver heeft Hij onze zonden van ons verwijderd. 13Zoals een vader zich ontfermt over zijn kinderen, zo ontfermt zich de HEER over wie Hem vrezen.
Lied Psalm 103: 3
Schriftlezing Lucas 15: 11 – 32 11Vervolgens zei Hij: ‘Iemand had twee zonen. 12De jongste van hen zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij het deel van uw bezit waarop ik recht heb.” De vader verdeelde zijn vermogen onder hen. 13Na enkele dagen verzilverde de jongste zoon zijn bezit en reisde af naar een ver land, waar hij een losbandig leven leidde en zijn vermogen verkwistte. 14Toen hij alles had uitgegeven, werd dat land getroffen door een zware hongersnood, en begon hij gebrek te lijden. 15Hij trok eropuit en verhuurde zich aan een van de inwoners van dat land, die hem op het veld zijn varkens liet hoeden. 16Hij had graag zijn maag willen vullen met de peulen die de varkens te eten kregen, maar niemand gaf ze hem. 17Toen kwam hij tot zichzelf en dacht: De dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik kom hier om van de honger. 18Ik zal naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, 19ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden; behandel mij als een van uw dagloners.” 20Hij vertrok meteen en ging op weg naar zijn vader.Zijn vader zag hem in de verte al aankomen. Hij kreeg medelijden en rende op zijn zoon af, viel hem om de hals en kuste hem. 21“Vader,” zei zijn zoon tegen hem, “ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden.” 22Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Haal vlug het mooiste gewaad en trek het hem aan, doe hem een ring aan zijn vinger en geef hem sandalen. 23Breng het gemeste kalf en slacht het. Laten we eten en feestvieren, 24want deze zoon van mij was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.” En ze begonnen feest te vieren.25De oudste zoon was op het veld. Toen hij naar huis ging en al dichtbij was, hoorde hij muziek en gedans. 26Hij riep een van de knechten bij zich en vroeg wat dat te betekenen had. 27De knecht zei tegen hem: “Uw broer is thuisgekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.” 28Hij werd woedend en wilde niet naar binnen gaan, maar zijn vader kwam naar buiten en probeerde hem tot andere gedachten te brengen. 29Hij zei tegen zijn vader: “Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. 30Maar nu die zoon van u is thuisgekomen, die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.” 31Zijn vader zei tegen hem: “Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. 32We kunnen toch alleen maar feestvieren en blij zijn? Want je broer was dood en is weer tot leven gekomen, hij was verloren en is teruggevonden.”’
Lied 185: 1 (geen refrein)
VERKONDIGING:
Meditatief orgel/pianospel
Een geloofsbelijdenis Lied 185: 3 + refrein
Dank, voorbeden, stil gebed, afgesloten met gezongen Onze Vader (Lied 1006)
Met gezongen acclamatie “Hoor ons,..” (Lied 367k)
Collecten
Slotlied Gezang 467 uit het (rode) Liedboek der kerken 1973 (O eew’ge Vader, sterk in macht) Zegen (met gezongen amen
Orgelspel Welkom en mededelingen Intochtslied: Psalm 27: 1 en 2 Stil gebed Votum en Groet Verootmoediging Zingen: Psalm 51: 2 Bemoediging Zingen: Psalm 51: 7 Gebed bij de opening van het Woord Kinderen naar nevendienst. Zingen: Lied 285 1e Schriftlezing: Marcus 8: 22 -26 (NBG 1951) De blinde te Betsaïda 22En zij kwamen te Betsaïda. En zij brachten een blinde tot Hem en smeekten Hem deze aan te raken. 23En Hij vatte de blinde bij de hand en bracht hem buiten het dorp, en Hij spuwde in zijn ogen, legde hem de handen op en vroeg hem: Ziet gij iets? 24En hij zag op en zeide: Ik zie de mensen, want ik zie hen als bomen wandelen. 25Vervolgens legde Hij weder de handen op zijn ogen, en hij zag duidelijk en was hersteld. En hij zag voortaan alles scherp. 26En Hij zond hem naar huis en zeide: Ga het dorp zelfs niet in.
Zingen: Psalm 146: 3 en 4 2e Schriftlezing: Johannes 9: 1-7; 18-22 en 35-38 (NBG 1951)
De blindgeborene 91En voorbijgaande zag Hij een man, die sedert zijn geboorte blind was. 2En zijn discipelen vroegen Hem en zeiden: Rabbi, wie heeft gezondigd, deze of zijn ouders, dat hij blind geboren is? 3Jezus antwoordde: Noch deze heeft gezondigd noch zijn ouders, maar de werken Gods moesten in hem openbaar worden. 4Wij moeten werken de werken desgenen, die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht, waarin niemand werken kan. 5Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der wereld. 6Na dit gezegd te hebben, spuwde Hij op de grond en maakte slijk van dit speeksel en Hij legde hem het slijk op de ogen, 7en zeide tot hem: Ga heen, was u in het badwater Siloam, hetgeen vertaald wordt door: uitgezonden. Hij dan ging heen, wies zich en kwam ziende terug.
18De Joden dan geloofden niet van hem, dat hij blind geweest en ziende geworden was, totdat zij de ouders geroepen hadden van hem, die ziende was geworden, 19en zij vroegen hun en zeiden: Is dit uw zoon, van wie gij zegt, dat hij blind geboren is? Hoe kan hij dan nu zien? 20Zijn ouders antwoordden en zeiden: Wij weten, dat dit onze zoon is, en dat hij blind geboren is; 21maar hoe hij nu zien kan, weten wij niet, en wie zijn ogen geopend heeft, wij weten het niet; vraagt het hemzelf, hij heeft zijn leeftijd, hij zal voor zichzelf spreken. 22Dit zeiden zijn ouders, omdat zij bang waren voor de Joden, want de Joden waren reeds overeengekomen, dat, indien iemand mocht belijden, dat Hij de Christus was, hij uit de synagoge zou worden gebannen.
35Jezus hoorde, dat zij hem uitgeworpen hadden, en Hij zeide, toen Hij hem aantrof: Gelooft gij in de Zoon des mensen? 36Hij antwoordde en zeide: En wie is Hij, Here, dat ik in Hem moge geloven? 37Jezus zeide tot hem: Gij hebt Hem niet slechts gezien, maar die met u spreekt, die is het. 38Hij zeide: Ik geloof, Here, en hij wierp zich voor Hem neder.
Tekst prediking: Joh. 9: 38 : ‘Ik geloof Heer’, en hij wierp zich voor Jezus neer. Zingen: Lied 321: 5 en 6 Uitleg en prediking Meditatief orgelspel Kinderen komen terug Zingen: Lied 446: 2 en 4 Bijdrage ZWO commissie Geloofsbelijdenis (gelezen) Collecte Dankgebed en voorbede Slotlied: Lied 534 geheel Heenzending en zegen/ Gezongen Amen
Orgelspel Welkom en mededelingen Zingen Psalm 145: 1,3 Votum en groet
Gezang 465: 1,2,3 (LvdK) Van U zijn alle dingen, van U, o God en Heer, van U de zegeningen die ‘k biddende begeer. Gij wilt mijn weg omringen met liefde wijs en teer. Wat wij ooit goeds ontvingen, het is van U, o Heer.
Nog voor wij U iets vragen, voorkomt Gij ons gebed. Gij hebt aleer wij klagen, op onze nood gelet. Gij helpt de last ons dragen, Gij steunt bij elke tred, zelfs bij de zwaarste plagen zijt Gij de God die redt.
Hoe kent Gij al mijn noden, waarin Gij trouw voorziet. Gij geeft geen steen voor broden, een slang voor vissen niet! Wie komt tot U gevloden, wien Gij geen redding biedt? Gij laat de zondaar noden, nog eer hij tot U vliedt.
Gebed Schriftlezing: Genesis 3: 8-13 Toen de mens en zijn vrouw de HEER God in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor Hem tussen de bomen. Maar de HEER God riep de mens: ‘Waar ben je?’ Hij antwoordde: ‘Ik hoorde U in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben; daarom verborg ik me.’ ‘Wie heeft je verteld dat je naakt bent? Heb je soms gegeten van de boom waarvan Ik je verboden had te eten?’ De mens antwoordde: ‘De vrouw die U mij hebt gegeven om mij terzijde te staan, gaf mij vruchten van de boom en toen heb ik ervan gegeten.’ ‘Waarom heb je dat gedaan?’ vroeg de HEER God aan de vrouw. En zij antwoordde: ‘De slang heeft me misleid en toen heb ik ervan gegeten.’
Tweede zondag van de 40dagentijd, Voorganger: ds. H.J. Prosman Organist: Dhr. Jan Willem Hueting Ouderling: Dhr. Robert Verhallen Diaken: Dhr. Steven de Feij
Welkom en mededelingen Intochtslied Psalm 25:1 Votum en groet Zingen Psalm 25:2,3 Geboden Zingen 891:1,2 (Nederlandse tekst) Gebed Kinderlied: ‘Je hoeft niet bang te zijn’, Evangelische Liedbundel 448
Je hoeft niet bang te zijn, al gaat de storm te keer. Leg maar gewoon je hand in die van onze Heer.
Je hoeft niet bang te zijn, als oorlog komt of pijn. De Heer zal als een muur rondom je leven zijn.
Je hoeft niet bang te zijn, al gaan de lichten uit. God is er en Hij blijft, als jij je ogen sluit.
Gebed
Schriftlezing: Johannes 4:1-30 Gesprek met een Samaritaanse vrouw 4 1Toen Jezus hoorde dat aan de farizeeën verteld werd dat Hij meer leerlingen maakte en er ook meer doopte dan Johannes 2– Jezus doopte overigens niet zelf, zijn leerlingen deden dat –, 3verliet Hij Judea en ging weer naar Galilea. 4Daarvoor moest Hij door Samaria heen. 5 Zo kwam Hij bij de Samaritaanse stad Sichar, dicht bij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef gegeven had, 6waar de Jakobsbron is. Jezus was vermoeid van de reis en ging bij de bron zitten; het was rond het middaguur. 7Toen kwam er een Samaritaanse vrouw water putten. Jezus zei tegen haar: ‘Geef Mij wat te drinken.’ 8Zijn leerlingen waren namelijk naar de stad gegaan om eten te kopen. 9 De vrouw antwoordde: ‘Hoe kunt U, als Jood, mij om drinken vragen? Ik ben immers een Samaritaanse!’ (Joden gaan namelijk niet met Samaritanen om.) 10 Jezus zei tegen haar: ‘Als u wist wat God wil geven, en wie het is die u om water vraagt, zou u Hém erom vragen en dan zou Hij u levend water geven.’ 11‘Maar heer,’ zei de vrouw, ‘U hebt geen emmer, en de put is diep – waar wilt U dan levend water vandaan halen? 12 U kunt toch niet meer dan Jakob, onze voorvader? Hij heeft ons die put gegeven en er zelf nog uit gedronken, en ook zijn zonen en zijn vee.’ 13Jezus antwoordde: ‘Iedereen die dit water drinkt zal weer dorst krijgen, 14 maar wie het water drinkt dat Ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat Ik geef, zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft.’ 15‘Geef mij dat water, heer,’ zei de vrouw, ‘dan zal ik geen dorst meer hebben en hoef ik ook niet meer hierheen te komen om water te putten.’ 16Toen zei Jezus tegen haar: ‘Ga uw man eens roepen en kom dan weer terug.’ 17‘Ik heb geen man,’ zei de vrouw. ‘U hebt gelijk als u zegt dat u geen man hebt,’ zei Jezus, 18‘u hebt vijf mannen gehad, en degene die u nu hebt is uw man niet. Wat u zegt is waar.’ 19Daarop zei de vrouw: ‘Ik begrijp dat U een profeet bent, heer. 20Onze voorouders vereerden God op deze berg, en bij u zegt men dat in Jeruzalem de plek is waar God vereerd moet worden.’ 21‘Geloof Me,’ zei Jezus, ‘er komt een tijd dat jullie noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden. 22 Jullie vereren wat je niet kent, wij vereren wat we kennen; de redding komt immers van de Joden. 23Maar er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, Hem aanbidt vervuld van Geest en waarheid. De Vader zoekt mensen die Hem zo aanbidden, 24want God is Geest, dus wie Hem aanbidt, moet dat doen vervuld van Geest en waarheid.’ 25De vrouw zei: ‘Ik weet wel dat de messias zal komen,’ (dat betekent ‘gezalfde’) ‘wanneer hij komt zal hij ons alles vertellen.’ 26 Jezus zei tegen haar: ‘Ik ben het, degene die met u spreekt.’ 27Op dat moment kwamen zijn leerlingen terug, en ze verbaasden zich erover dat Hij met een vrouw in gesprek was. Toch vroeg niemand: ‘Waar bent U op uit?’ of: ‘Waarom spreekt U met haar?’ 28De vrouw liet haar kruik staan, ging terug naar de stad en zei tegen de mensen daar: 29‘Kom mee, er is iemand die alles van mij weet. Zou dat niet de messias zijn?’ 30Toen gingen de mensen de stad uit, naar Hem toe.31Intussen zeiden de leerlingen tegen Jezus: ‘Rabbi, U moet iets eten.’ 32Maar Hij zei: ‘Ik heb voedsel dat jullie niet kennen.’ 33‘Zou iemand Hem iets te eten gebracht hebben?’ zeiden ze tegen elkaar. 34Maar Jezus zei: ‘Mijn voedsel is: de wil doen van Hem die Mij gezonden heeft en zijn werk voltooien. 35Zeggen jullie niet: “Nog vier maanden en dan komt de oogst”? Ik zeg jullie dit: kijk om je heen, dan zie je dat de velden rijp zijn voor de oogst! 36Nu al krijgt de maaier zijn loon en verzamelt hij vruchten voor het eeuwige leven, zodat de zaaier en de maaier tegelijk feest kunnen vieren. 37Hier is het gezegde van toepassing: De een zaait, de ander maait. 38Ik stuur jullie eropuit om een oogst binnen te halen waarvoor je geen moeite hebt hoeven doen; dat hebben anderen gedaan en jullie maken hun werk af. 39In die stad kwamen veel Samaritanen tot geloof in Hem door het getuigenis van de vrouw: ‘Hij weet alles van mij.’ 40Ze gingen naar Hem toe en vroegen Hem bij hen te blijven. Toen bleef Hij nog twee dagen. 41Nog veel meer mensen kwamen tot geloof door wat Hij zei; 42ze zeiden tegen de vrouw: ‘Wij geloven nu niet meer om wat jij gezegd hebt, maar we hebben Hem zelf gehoord en we weten dat Hij werkelijk de redder van de wereld is.’
Zingen 653:1,2,3 Preek Opwekking 281 (‘Als een hert dat verlangt naar water’)
1 Als een hert dat verlangt naar water, zo verlangt mijn ziel naar U. U alleen kunt mijn hart vervullen, mijn aanbidding is voor U. U alleen bent mijn kracht, mijn schild, aan U alleen geef ik mij geheel. U alleen kunt mijn hart vervullen, mijn aanbidding is voor U.
2 U bent meer dan goud en zilver, U de bron van mijn bestaan. U alleen schenkt echte blijdschap, ja met U wil ‘k verder gaan. U alleen bent mijn kracht, mijn schild, aan U alleen geef ik mij geheel. U alleen kunt mijn hart vervullen, mijn aanbidding is voor U.
Bijdrage ZWO-commissie Dankgebed, voorbeden en Onze Vader Collecte Zingen Psalm 87:1,2 Zegen met gezongen amen
Orgelspel Welkom en mededelingen intochtslied/ psalm 133 Stil gebed Votum en Groet Toelichting op de dienst Verootmoediging Lied 554: 1,2 Gebed bij de opening van het Woord
Lied: – Laat zo je licht maar schijnen – Hemelhoog 685 Laat zo je licht maar schijnen Bij alles wat je doet Zodat de mensen zeggen God is goed
Laat zo je licht maar schijnen Bij alles wat je doet Zodat de mensen zeggen God is goed
God is liefde, God is God is goed
Eerste lezing: I Samuel 18: 1-4 en II Samuel 1: 23-27
181Jonatan, die bij dit gesprek aanwezig was, voelde zich meteen sterk tot David aangetrokken en vatte een innige vriendschap voor hem op. 2Saul nam David vanaf die dag bij zich en liet hem niet meer teruggaan naar zijn ouderlijk huis. 3En Jonatan, die David zo liefhad als zijn eigen leven, sloot vriendschap met hem: 4hij deed zijn mantel af en gaf die aan David. Ook gaf hij hem zijn uitrusting, tot en met zijn zwaard, zijn boog en zijn koppelriem. 23Saul en Jonatan, de geliefden en beminden, bij leven niet te scheiden, en onafscheidelijk verbonden in de dood. Sneller dan een arend waren ze, en sterker dan een leeuw. 24O dochters van Israël, treur om Saul! Rijk bewerkt scharlaken gaf hij je te dragen, door hem werd je getooid met sieraden van goud. 25Ach, dat de helden in de oorlog moesten vallen! Jonatan ligt gesneuveld op de heuvels. 26Het verdriet verstikt me, Jonatan, je was mijn broeder, en mijn beste vriend. Jouw liefde was mij dierbaar, meer dan die van vrouwen. 27Ach, dat de helden moesten vallen, dat die wapens van Israël verloren moesten gaan!’
Lied 695: 1,2,3
Tweede lezing: Marcus 3: 20-21 en 31-35 [lector] Jezus, de schriftgeleerden en zijn verwanten 20Hij ging terug naar huis, en weer verzamelde zich een menigte, zodat ze zelfs niet de kans kregen om wat te eten. 21Toen zijn verwanten hiervan hoorden, gingen ze op weg om Hem, desnoods onder dwang, mee te nemen, want volgens hen had Hij zijn verstand verloren. 31Intussen waren zijn moeder en zijn broers aangekomen. Ze stuurden iemand naar binnen om Hem te halen. Zelf bleven ze buiten wachten. 32Er zat een groot aantal mensen om Hem heen. Toen er tegen Hem gezegd werd: ‘Uw moeder en uw broers staan buiten en zoeken U,’ 33antwoordde Jezus: ‘Wie zijn mijn moeder en mijn broers?’ 34Hij keek de mensen aan die in een kring om Hem heen zaten en zei: ‘Jullie zijn mijn moeder en mijn broers. 35Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en mijn zus en mijn moeder.’
Lied: 837: 1,2
Overweging
Tussenzang: Welk een vriend Welk een vriend is onze Jezus, die in onze plaats wil staan. Welk een voorrecht dat ik door Hem, altijd vrij tot God mag gaan. Dikwijls derven wij veel vrede, dikwijls drukt ons zonde neer, juist omdat wij ’t al niet brengen, in ’t gebed tot onze Heer.
Zijn wij zwak, belast, beladen en terneer gedrukt door zorg. Dierb’re Heiland, onze toevlucht, Gij zijt onze hulp en borg. Als soms vrienden ons verlaten, gaan wij biddend tot de Heer, in Zijn armen zijn wij veilig, Hij verlaat ons nimmermeer.
Orgelspel Welkom en mededelingen Zingen Psalm 31: 1, 6 Votum en groet Zingen lied 965:1,2,3 Smeekgebed Zingen Gezang 259:1,2 (LvdK) Halleluja! Lof zij het Lam, die onze zonden op zich nam, wiens bloed ons heeft geheiligd; die dood geweest is, – en Hij leeft; die ’t volk, dat Hij ontzondigd heeft, in eeuwigheid beveiligt!
Aanbidt de Vader in het woord! Aanbidt de Zoon, aan ’t kruis doorboord! Aanbidt de Geest uit beiden! Van zijn gemeenschap, zijn gena, zijn liefd’ en trouw, halleluja, zal ons geen schepsel scheiden.
Dankwoord voor Corry van der Kruk
Zingen lied 657:1,2,3,4 Gebed Kinderlied
Handelingen 16: 16-34 16Een andere keer, toen we weer op weg waren naar de gebedsplaats, kwamen we een jonge slavin tegen die bezeten was door een geest en zo de toekomst kon voorspellen. Met haar waarzeggerij verdiende ze veel geld voor haar eigenaars.17Terwijl ze achter Paulus en ons aan liep, schreeuwde ze aan één stuk door: ‘Deze mensen zijn dienaren van de allerhoogste God en verkondigen u hoe u gered kunt worden!’ 18Dat ging verscheidene dagen zo door. Toen Paulus er genoeg van kreeg, draaide hij zich om en zei tegen de geest: ‘Ik beveel je in de naam van Jezus Christus: verlaat haar!’ En op datzelfde moment ging de geest uit haar weg.19Toen haar eigenaars merkten dat ze hun bron van inkomsten kwijt waren, grepen ze Paulus en Silas vast en sleurden hen naar het marktplein, 20waar ze hen voorleidden aan de stadsbestuurders. Ze zeiden: ‘Deze mensen brengen onze stad in rep en roer. Het zijn Joden, 21die een levenswijze verkondigen waarmee wij als Romeinen niet mogen instemmen en die we niet in praktijk mogen brengen.’ 22Ook de verzamelde menigte keerde zich tegen Paulus en Silas, waarna de stadsbestuurders hun de kleren van het lijf lieten scheuren en bevel gaven hen met stokslagen te straffen. 23Nadat ze een groot aantal slagen hadden gekregen, werden ze opgesloten in de gevangenis, waar de gevangenbewaarder opdracht kreeg hen streng te bewaken. 24Overeenkomstig dit bevel bracht hij hen naar de binnenste kerker en sloot hun voeten in het blok.25Om middernacht waren Paulus en Silas aan het bidden en zongen ze lofliederen voor God. De andere gevangenen luisterden aandachtig naar hen. 26Plotseling deed zich een hevige aardschok voor, zodat de gevangenis op haar grondvesten trilde; alle deuren sprongen open en bij iedereen schoten de boeien los. 27De gevangenbewaarder schrok wakker, en toen hij zag dat de deuren van de gevangenis openstonden, trok hij zijn zwaard om zelfmoord te plegen, want hij dacht dat de gevangenen ontsnapt waren. 28Maar Paulus riep hem luidkeels toe: ‘Doe uzelf niets aan, we zijn immers nog allemaal hier!’ 29De bewaarder vroeg om een fakkel, rende naar binnen en viel bevend voor Paulus en Silas op de grond. 30Hij bracht hen naar buiten en vroeg: ‘Heren, wat moet ik doen om gered te worden?’ 31Ze antwoordden: ‘Geloof in de Heer Jezus en u zult gered worden, u en uw huisgenoten.’ 32En ze verkondigden de boodschap van de Heer aan hem en aan iedereen die bij hem woonde. 33Hoewel het midden in de nacht was, nam hij hen mee en maakte hun wonden schoon. Meteen daarna werden hij en zijn huisgenoten gedoopt. 34Hij bracht hen naar zijn woning en zette hun daar een maaltijd voor. Hij en al zijn huisgenoten waren buitengewoon verheugd dat zij nu in God geloofden.
Orgelspel Welkom en mededelingen Zingen Lied (psalm) 42: 1.2
Stil gebed, ‘ onze hulp’ en begroeting
Gebed om ontferming, afgesloten met lied 281: 1.2.3
Bemoediging / geboden
Zingen Lied 911:1
Gelegenheid voor de nevendienst
Gebed Lezing uit de Bijbel: Exodus 3: 1-14 31Mozes was gewoon de schapen en geiten van zijn schoonvader Jetro, de Midjanitische priester, te weiden. Eens dreef hij de kudde ver de woestijn in, en zo kwam hij bij de Horeb, de berg van God. 2Daar verscheen de engel van de HEER aan hem in een vuur dat uit een doornstruik opvlamde. Mozes zag dat de struik in brand stond en toch niet door het vuur werd verteerd. 3Hoe kan het dat die struik niet verbrandt? dacht hij. Ik ga dat wonderlijke verschijnsel eens van dichtbij bekijken. 4Maar toen de HEER zag dat Mozes dat ging doen, riep Hij hem vanuit de struik: ‘Mozes! Mozes!’ ‘Ja, ik luister,’ antwoordde Mozes. 5‘Kom niet dichterbij,’ waarschuwde de HEER, ‘en trek je sandalen uit, want de grond waarop je staat, is heilig. 6Ik ben de God van je vader, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.’ Mozes bedekte zijn gezicht, want hij durfde niet naar God te kijken.7De HEER zei: ‘Ik heb gezien hoe ellendig mijn volk er in Egypte aan toe is, Ik heb hun jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord, Ik weet hoe ze lijden. 8Daarom ben Ik afgedaald om hen uit de macht van de Egyptenaren te bevrijden, en om hen uit Egypte naar een mooi en uitgestrekt land te brengen, een land dat overvloeit van melk en honing, het gebied van de Kanaänieten, de Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten. 9De jammerklacht van de Israëlieten is tot Mij doorgedrongen en Ik heb gezien hoe wreed de Egyptenaren hen onderdrukken. 10Daarom stuur Ik jou nu naar de farao: jij moet mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte wegleiden.’11Mozes zei: ‘Maar wie ben ik dat ik naar de farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden?’ 12God antwoordde: ‘Ik zal bij je zijn. En dit zal voor jou het teken zijn dat Ik je heb gestuurd: als je het volk uit Egypte hebt weggeleid, zullen jullie God bij deze berg vereren.’13Maar Mozes zei: ‘Stel dat ik naar de Israëlieten ga en tegen hen zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: “Wat is de naam van die God?” Wat moet ik dan zeggen?’ 14Toen antwoordde God hem: ‘Ik ben die er zijn zal. Zeg daarom tegen de Israëlieten: “IK ZAL ER ZIJN heeft mij naar u toe gestuurd.”’ Zingen Lied 23b
Lezing van het Evangelie: Mattheüs 8: 18-22 18Toen Jezus de mensenmassa om zich heen zag, gaf Hij bevel naar de overkant te varen. 19Maar een schriftgeleerde kwam op Hem af en zei: ‘Meester, ik zal U volgen waarheen U ook gaat.’ 20Jezus zei tegen hem: ‘De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon heeft geen plaats waar Hij zijn hoofd te ruste kan leggen.’ 21Een ander, een van zijn leerlingen, zei: ‘Heer, sta me toe eerst terug te gaan om mijn vader te begraven.’ 22Maar Jezus zei tegen hem: ‘Volg Mij en laat de doden hun doden begraven.’
Zingen Lied 835 Overdenking
Meditatief orgelspel/ Kinderen komen terug van de nevendienst Gezongen Geloofsbelijdenis (340 B) Dank- en voorbede, stil gebed, ‘Onze Vader’ Zingen Lied 934 kan in canon gezongen worden Collecte Slotlied: 837 Zegenbede